
Bron: Bruxelles Universitair, 30ste jaargang n°4 (31/12/1948).
Hieronder volgen de richtlijnen voor de studentikoziteit onder de BSK en BSG koepels. Houdt in gedachten dat dit reglement niet absoluut is en slechts een richtlijn geeft teneinde het goede verloop van studentikoze activiteiten te garanderen. Het gros van deze regels zijn behouden gebleven, maar waar nodig wordt nog wat extra toelichting gegeven aan de hand van een (red.). Deze regels zijn ook in de codex terug te vinden op de blauwe pagina’s. Het laatste deel, de addenda, betreft een eigen samenraapsel van andere tradities die op de VUB hun rondgang doen maar waar de regels niet altijd duidelijk van zijn. Voor meer informatie achter de historiek van bepaalde aspecten of attributen verwijs ik jullie graag door naar de rest van het tablad VUB Folklore.
I. Clubtafel en Corona
Art. 1. De corona wordt gevormd door alle aanzittenden aan de clubtafel en is samengesteld uit “ouderejaars” of “anciens”, “schachten” en eventuele gasten.
Art. 2. Alle leden van de corona zijn onderworpen aan de voorzittende praeses en de reglementen van de Codex.
Art. 3. De clubtafel bestaat meestal uit verschillende tafels die opgesteld worden in de vorm van een “U”, een rechthoek of hark met drie of meer tanden, naargelang het aantal aanwezigen.
Art. 4. Het boveneinde van de clubtafel, de praesestafel, wordt beschouwd als ereplaats en is dus voorbehouden aan praesides, leden van het bestuur en gasten. (red. typisch praeses, vice en cantor en naargelang de kring ook doopmeester of eventuele andere functies. Bij het organiseren van een cantus met meerdere kringen zitten de kernbesturen typisch samen aan tafel. Bij ouwezakkencantussen is het vaak de gewoonte dat de prosenioren tijdens de cantus ook eens voorzitten.)
Art. 5. De commilitones zitten rechts en links van de praeses naar het benedeneinde van de clubtafel toe, zodat schachten aan het benedeneinde van de clubtafel zitten, samen met hun schachtentemmer. (red. dit is zelden nog van toepassing)
II. De Voorzittende Praeses
Art. 6. De gehele corona is aan de macht van de praeses onderworpen. De praeses staat in voor het tuchtvol verloop van de avond. Hij (of zij en we gaan dit niet blijven herhalen!) zit de vergaderingen voor, regelt het verloop ervan, bepaalt op een cantus wie er wat zingt, beveelt silentium, verleent colloquium, verbum of tempus, legt de straffen op en zit de plechtigheden voor.
Art. 7. Enkel de voorzittende praeses staat boven de regels van de Codex; d.w.s. dat men hem geen straf kan opleggen bij gebeurlijke overtreding ervan. (red. Ondertussen is het concept van de autosanctie wat meer naar de voorgrond, waarbij de senior een ad fundum moet doen in geval van fouten tijdens het voorzitten eg. de geplogenheden niet volgen. Deze kan echter altijd weigeren om de straf uit te voeren cfr. Art. 8.)
Art. 8. De praeses heeft altijd gelijk!
Art. 9. De praeses stelt een plaatsvervanger aan als hij zijn plaats verlaat. Deze verkrijgt dan tijdelijk de praesesmacht. (red. typisch de vicepraeses)
Art. 10. Aan elk commando van de praeses moet onmiddellijk gevolg gegeven worden. Het niet gevolg geven aan een commando, alsook het onbevoegd commandoroepen word bestraft. (red. ondertussen is het onbevoegd commandoroepen een gewoonte geworden op cantussen, wat deel uitmaakt van de leute, maar in se is dit zeker niet de bedoeling. Enkel de praeses kan en mag beslissen!).
Art. 11. De praeses mag zich door één of meerdere, door hem aangestelde, zedenmeesters laten assisteren voor het behouden van de tucht. Deze mogen op eigen gezag een straf van maximum vier vingers drank neerleggen. Bij betwisting heeft de praeses het laatste woord. (red. Het concept van zedenmeesters is grotendeels in onbruik geraakt op de VUB.)

Een zingend studentengezelschap onder het opschrift ‘Io Vivat’, omringd door kleine voorstellingen uit het studentenleven.
Spotprent in de studentenalmanak van de Universiteit van Leiden van het jaar 1849. Prentmaker: Carel Christiaan Antony Last.
Bron: Wikipedia
III. Het verloop van de Cantus
a) Silentium, Verbum en Tempus
Art. 12. Er moet onmiddelijke stilte zijn telkens:
- de praeses het gebiedt met het commando: ‘silentium’Silentium!’;
- tijdens de plechtigheden;
- tijdens een speech en het zingen.
Art. 13: Enkel de praeses mag het silentium onderbreken of beëindigen.
Art. 14. Verlangt een lid van de corona het woord, dan steekt hij zijn hand omhoog en richt zich tot de praeses met: “Senior, verbum peto”. De praeses geeft toestemming met “Habes” of weigert met “Non habes”. Na toestemming van de praeses staat het lid van de corona op, en begint zijn speech. Bij sommige kringen moet men zijn speech beginnen door het woord van de praeses over te nemen met de formule “Ergo habeo”. Schachten vragen eerst het woord aan hun schachtentemmer, die hun al dan niet de toestemming geeft aan de praeses het woord te vragen.
Art. 15. Wanneer het lid van de corona zijn toespraak beëindigd heeft, richt hij zich tot de praeses met “Dixi” en zet zich neer.
Art. 16. De praeses heeft te allen tijde het recht iemand het woord te ontnemen.
Art. 17. De “Tempus commune’* of “Tempus pissendum” wordt door de Praeses gegeven als hij het nodig acht. Tijdens deze tempus worden de regels van de Codex opgeschort en mag iedereen de clubtafel verlaten. Deze tempus duurt ca vijf minuten. Een “Tempus privatum” geldt slechts voor één commilito. Deze vraagt: “Senior, tempus privatum peto.”. De praeses antwoordt met “Habes” of “Non habes”. Voor een schacht geldt dezelfde procedire als beschreven in Art. 14. (red. De Tempus Commune duurt ondertussen slechts heel zelden 5 minuten. Voor het vragen van een “Tempus Privatum” wordt ondertussen ook gebruik gemaakt van het opsteken van de handen in een T-vorm, opdat het woord niet per se gevraagd moet worden en de cantus zonder onderbreking door kan gaan.)
b) Zingen en Drinken
Art. 18. De cantor heft de eerste twee regels van een lied aan, op commando van de praeses: “Cantor, ad cantandum verbum habes”. De corona begint slechts te zingen op uitdrukkelijk bevel van de het commando: “Ad omnes!”.
Art. 19. De praeses kan eventueel iemand anders uit de corona laten aanheffen met het commando: “N.N., ad cantandum verbum habes”. De aangesprokene staat recht bij het aanheffen. (red. dit is ondertussen de norm, typisch kan een lied slechts 3 keer aangehoffen worden. Indien de 3de keer foutief is wordt er overgegaan naar het volgende liedje. Hierdoor kiest de senior er vaak voor dat de 3de poging door de cantor wordt aangehoffen.)
Art. 20. De praeses kan het zingen van een bepaald lied of van een willekeurig gedeelte van een lied opdragen aan bv. schachten anciens, faculteit X, jaar Y, commilito Z, rechtercorona enz…
Art. 21. Bij het einde van een lied kan de praeses de corona toedrinken met: “Prosit corona!” De corona drinkt de praeses dan toe met: “Prosit senior!”. Daarna vermeldt de praeses hoeveel er moet gedronken worden (ad libitum, ad fundum, 3 vingers, enz.). (red. Het is ondertussen de regel dat de praeses het lied afsluit met een “Prosit corona”, indien dit niet gebeurt zal de corona typisch in een “Autosanctie!” uitbarsten.)
Art. 22. Er wordt enkel gedronken door de mensen die bij de corona aanzitten. Iemand die bij de toog staat of dergelijke drinkt niet! (red. dit is ondertussen niet meer het geval.)
Art. 23. Een lid van de corona die een gegronde reden heeft om geen alcohol te drinken dient dit aan de praeses te melden. Niemand, zelfs de praeses niet, heeft het recht een lid van de corona boven zijn of haar krachten te laten drinken.
Art. 24. De schachten of, bij gebrek hieraan, de jongsten of gestraften zorgen voor het vullen en ronddragen van de glazen.
c) De Straffen
Art. 25. Het staat een praeses vrij te beslissen welke van de volgende straffen hij al dan niet toepast.
Art. 26. Een door de praeses opgelegde straf moet door de betrokkene(n) van de corona onmiddellijk uitgevoerd worden.
Art. 27. De straffen die door de praeses, zonder overleg met anderen en zonder mogelijk beroep, kunnen opgelegd worden zijn:
- “Pro-poena drinken;
- Bierimpotent verklaren;
- “Ad pistum” roepen;
- Buitengooien
Deze straffen worden meestal in stijgende lijn toegepast voor een hardnekkig saboteur.
Art. 28. Het “pro-poena” drinken bestaat uit het drinken van een zekere hoeveelheid drank die door de praeses bepaald wordt naargelang de ernst van de inbreuk. De gestrafte staat recht en drinkt toe met “Prosit senior, (prosit prosenior (en)), prosit corona”, waarna hij de opgelegde hoeveelheid drinkt.
Art. 29: De praeses kan iemand als straf een bepaalde tijd bierimpotent verklaren, met als gevolg dat deze persoon in die periode geen bier mag drinken. Eventueel worden hem of haar wel glazen gegeven die hij of zij dan over het hoofd uitkapt als hij of zij normaal zou drinken.
Art. 30. “Ad pistum” (voor de eretafel) roepen gebeurt meestal in geval iemand te laat komt om hem of haar een uitleg te laten geven en eventueel te straffen. Men kan ook iemand “ad pistum” laten zitten om hem of haar een onbepaalde tijd in het oog te kunnen houden.
Art. 31. Buitengooien: bij zeer ernstige inbreuken op de reglementen of halsstarrig weigeren een commando uit te voeren, kan de praeses een lid van de corona voor een onbepaalde tijd of voor de rest van de cantus verwijderen.
d) De Salamander
Art. 32. De Salamander is een heildronk ter ere van iemand of iets en is dus geen wedstrijd in sneldrinken. Bijgevolg kan een strafpint bezwaarlijk een “strafsalamander” genoemd worden. De salamander wordt door de praeses ingezet met: “Ad exercitium sanctissimi salamandris, omnes commilitones qui adsunt surgite!”. De corona staat recht en antwoordt met: “Surgimus!” Wanneer de corona reeds rechtstaat worden “surgite” en “surgimus” vervangen door: “levate poculo” en “levamus”.
Art. 33. Hierna begint de praeses een ritmische monoloog naar eigen inspiratie waarbij de corona na iedere zin zijn goedkeuring of afkeer laat blijken. De praeses kan het woord eventueel doorgeven aan anderen in de corona, Op het einde geeft hij het commando ad fundum te drinken.
(red. In se kan elke commilito dit starten, het is zeker geen vereiste om praeses te zijn. Aan de VUB is het helaas zelden nog het geval dat een Salamander plaatsvindt en dat de corona weet wat te zeggen of deze aanvult.)
e) Het Verloop
Art. 34. De leden van de corona dragen hun faculteitspet, hun labojas en eventueel andere studentikoze anttributen. De praeses draagt bovendien zijn praeseslint en toga. ledereen is in het bezit van de Codex;de praeses heeft ook nog een hamer om zijn bevelen kracht bij te zetten. Vanzelfsprekenderwijs worden tijdens de cantus alle elektronische toestellen stilgezet. (red. Dit laatste is tegenwoordig niet zo vanzelfsprekend.)
Art. 35. Ongedoopten zijn welkom op een cantus, evenwel is het hun verboden een faculteitspet labojas of toga te dragen of aan de bestuurstafel te zetelen.
Art. 36. De cantus wordt door de praeses ingezet met: “Silentium, omnes ad sedes! Surgite! Het clublied!”
Art. 37: Na het zingen van het kring- of clublied wordt het ‘Lied van Geen Taal’ aangeheven en daarna het ‘Gaudeamus Igitur”. BSK-kringen zingen na het eigen clublied eveneens het lied van het BSK. Deze eerste liederen van de cantus worden rechtstaande gezongen met de pet in de rechterhand ter hoogte van het hart.
Art. 38: Om bijval met iets te betuigen wordt niet in de handen geklapt, doch met de kneukels van de vuist op tafel getrommeld. Uit respect voor bepaalde liederen wordt de klak afgenomen; wie zich betrokken voelt staat ook recht. (red. Soms wordt dan ook een “Ad Fundum” afgevaardigd of een Prosit beklonken. Dit laatste is de afgelopen jaren eerder een fenomeen geworden voor mensen die graag adjes trekken en “Ein Prosit” bij elke affond aanheffen.)
Art. 39. Wanneer tijdens de cantus een praeses of een prosenior binnenkomt wordt eerst het lied verder uitgezongen, daarna staat iedereen spontaan recht en zingt te zijner ere het Io vivat. Hierna dient de laataangekomene ad pistum te komen om het bestuur te begroeten en eventueel ten opzichte van de corona zijn laatkomen te verklaren, waarna hij al dan niet door de voorzittende praeses gestraft wordt.
Art. 40. Ieder ander die te laat komt wordt vanzelfsprekend gestraft, al dan niet na een kans tot uitleg.
Art 41: De cantus wordt besloten met het Tsjechisch drinklied’ en de Oude Roldersklacht’. Daarna wordt ‘ Le Semeur’ gezongen indien dit niet eerder gebeurde tijdens de cantus. Vroeger werd na de ‘Oude Roldersklacht’ de ‘Vlaamse Leeuw’ gezongen om de cantus af te sluiten. (red. “Le Semeur” wordt aangevuld met “A bas la calotte” en “Disco Rolling, met hierna al dan niet een “La mère Gaspard.)
Art. 42. Voor uw gemak staan deze liedjes allemaal samen in het hoofdstukje “Officiële liederen”, in de volgorde waarmee ze normaal gezien tijdens de cantus gezongen worden.

Bestuursleden van de Vlaamse kring ‘Geen Taal Geen Vrijheid’, 1935. © CegeSoma (Rijksarchief).
Bron: https://encyclopedievlaamsebeweging.be/nl/geen-taal-geen-vrijheid
IV. Overgave Praesesschap
Art. 43. Op de laatste cantus van het oude academicjaar of op de eerste cantus van het niouwe academiejaar treedt de praeses af en installeert zijn opvolger door deze, na een korte toespraak tot de corona, tot voor zijn tafel te roepen en hem trouw te laten zweren aan het ideaal met behulp van een eedformule:
Praeses: “Zweert gij onverbreekbaar trouw te zijn aan het principe van het Vrij Onderzoek en aan de beginselen van (naam van kring) en aldus de traditie voort te zetten van de stichter van onze kring en van alle opeenvolgende praesides?”
Opvolger: *Ik zweer!”
Hierna hangt de aftredende praeses het lint over de schouder va
zijn opvolger en zegt:
“Ego, (naam praeses), senior, abdico, et te (naam opvolger), ex autoritate et dignitate, seniorem nomino, nominatum declaro declaratum proclamo!”
Hierna volgt tussen beiden een ‘ Ave Confrater`. De aftredende praeses zet de ‘Ave Confrater’ in, en de nieuwe drinkt bijgevolg het eerst zijn pint uit. Hierna wordt voor de aftredende en nieuwe praeses het “Io vivat” gezongen. Bij bepaalde kringen volgt er eveneens een “Ave Confrater” tussen de kersverse praeses en alle aanwezige prosenioren. (red. Indien het “Ave Confrater” fout verloopt wordt deze herhaald tot deze juist is. Het “Io Vivat” wordt nadien tweemaal gezongen, een keer voor de oude en een keer voor de nieuwe praeses.)
V. Doop en Ontgroening
Art. 44. De doop kan enkel beschouwd worden als initiatierite van het studentikoze en universitaire leven. Aangezien de doop niet verplicht is, is het niet wenselijk dat de eerstejaars onder druk gezet worden om zich te laten dopen of om tijdens de doop iets totaal tegen hun zin te doen.
Art. 45. Toegang tot de facultaire dopen is enkel toegestaan voor facultair gedoopten.
Art. 46. Ergens bij het begin van de doop wordt het kringlied of de kreet gezongen, gevolgd door het “Lied Van Geen Taal” (geen “‘Gaudeamus”). Na de doop wordt eventueel “Le Semeur” gezongen. De doop wordt geleid door de doopmeester. Zijn commando wordt enkel teniet gedaan door dat van de praeses. Hij is eveneens verantwoordelijk voor de veiligheid van de schachten en anciens tijdens de doop.
Art. 47. De doop geldt zeker niet als ontgroening, dat wil zeggen dat een schacht na de doop nog steeds een schacht blijft. Hij of zij heeft slechts het recht op het dragen van een pet en een labojas verworven, alsook de mogelijkheid om later op het jaar ontgroend te worden. Hiervoor mag hij of zij nog geen andere dopen bezoeken.
Art. 48. Bij de ontgroening worden de schachten als volwaardige commilitones in de kring aanvaard. Dit gebeurt samen met het uitreiken van de doopdiploma’s op een van de laatste cantussen van het academiejaar. Vanaf dan kunnen zij opgenomen worden in een kringbestuur.
Art. 49. Op het einde van de doop wordt volgende doopeed afgelegd:
“Ego, schachtus collosalus, super hoc caput, calvidum, calvidum et frigidum, jure jurendo zwero: Omnes cursos brossare, multas virgines amare et perforare, numquam aquam aut limonadem bibere, multos pintos et cigaros anciennibus offerare, in saecula saeculorum bieros Flandrienses zabbere, juro sub hoc symbolum, quae si non teneo sermentum, ontploffare et stinkendo crevare, yolvo jubeoque, sic juveat mihi Bacchus.
(red. Dit is een eed die afstemt uit de katholieke studentikoze tradities, waardoor enkele ouwezakken aangaven dat we best onze eigen rite/eed ontwerpen.)
Op de VUB wordt na de ontgroening volgende eed afgelegd:
Schachten: “Ik zweer onverbreekbaar trouw te zijn aan het principe van het Vrij Onderzoek en aan de beginselen van (naam van de kring), haar eer en belangen te verdedigen en voor alle commilitones een waardig confrater te zijn en als nieuw commilito de fakkel van onze Alma Mater waardig te dragen en als baken op te treden in de duistere zee van onwetendheid.”
Doopmeester: “Huc communitas studiosorum vos declarat dignissimos commilitones.”

De klak van oud-voorzitter Erik Lahaye van GK, ‘Baptisé et tondu – 14/11/1962’. Bron: GK VUB
VI. De Faculteitspet
Art. 50. De pet (“klak” in het A.N.) mag slechts gedragen worden door studenten die facultair gedoopt zijn, volgens de tradities van de universiteiten en de hogescholen. De kleuren ervan worden bepaald door de kring die de studierichting vertegenwoordigt waarvoor de studen ingeschreven is, en dus niet door de kring waarbij hij of zij gedoopt is. (red. Zo kan iemand gedoopt zijn bij een andere kring dan de faculteit waar deze studeert, dit is echter zeldzaam.)
Art. 51. De pet is wit met een gekleurde rand (naargelang de kring die de studierichting vertegenwoordigt), behalve voor de PK, Enigma Polytechnic en Omega waar ze zwart is en voor HOT waar ze blauw is.
Art. 52. Ze heeft een lange of korte klep, naargelang de voorkeur van de drager en de tradities van de kring.
Art. 53. Bovenop staat de letterafkorting van de onderwijsinstelling, in een gelijkzijdige driehoek (VUB, EhB, ERM-KMS, …), vooraan het embleem van de faculteit. Bij sommige facultaire kringen van de hogeschooldepartementen staat in de gelijkzijdige driehoek echter nog steeds de letterafkorting van de vroegere, onafhankelijke hogeschool, en dit meestal omdat de klakkenmakers (Maison de la Casquette, D’haenens-Lammens, . ..) niet van de organisatorische veranderingen binnen de hogescholen op de hoogte zijn. Aan de kringen zelf om hier verandering in te brengen!
Art. 54. Het faculteitsembleem (caducé) wordt achteraan aangebracht. Links (as ge z’oep aave kop èt tenminste, anders is’t andersoem) op de band wordt de letterafkorting van de facultaire kring geplaatst en rechts worden die van de andere kringen geplaatst.
Art. 55. De gebruikte kleuren voor de rand van de klak zijn:
- Zwart – PK
- Rood – GK, Mesacosa, Polytechnic, Omega, Manu Juventa
- Groen -FK, HOT
- Bordeaux – VRG
- Purper – WK
- Oranje – Solvay
- Blauw – PPK, Iverto, Normalia
- Grijs – Pers, LWK, Enigma
- Geel – KEPS
- Lila – Commin@
Art. 56. Er bestaan enkel facultaire petten.
Art. 57. Vooraan op de rand worden een aantal sterren overeenkomstig het aantal begonnen academiejaren aangebracht, behalve voor de Ingenieurswetenschappen waar zeskanten (boulons) worden gebruikt i.p.v sterren. In geen geval worden meer sterren of boulons gedragen dan het aantal aangevatte academiejaren! Voor elk begonnen jaar waarvan men voor elk vak voor de eerste keer ingeschreven is, wordt een gouden ster gedragen Voor elk jaar waarvan minimum één vak voor de tweede keer wordt gevolgd, wordt een zilveren gezet; behalve voor de Ingenieurswetenschappen waar een zilveren boulon in het eerste geval en een gouden in het tweede geval wordt gedragen. (red. Een zilveren boulon is dus het equivalent voor een gouden ster en vice versa.)
De sterren of boulons worden van rechts naar links (volgens Art. 54) aangebracht zodat men iemands studieverloop kan aflezen.
Art. 58. Na het succesvol beëindigen van een studierichting moeten evenveel gouden sterren aanwezig zijn als aantal jaren dat de studierichting volgens het modeltraject duurt. Het is dus mogelijk terugwerkend een zilveren ster in een gouden ster te veranderen indien een achterstand ten opzichte van het modeltraject wordt ingehaald. Deze wijziging kan slechts gebeuren op het einde van het academiejaar.
Art. 59 Indien men van studierichting verandert dan wordt de oorspronkelijke rand vervangen door een rand in de kleur van de kring die de nieuwe studierichting vertegenwoordigt. Tevens worden de oude sterren op een achtergrond van de oude kleur rechts op de petrand geplaatst. De sterren van de nieuwe studierichting worden nu vooraan in het midden geplaatst. Dit is niet nodig indien men die eerste studies beëindigd heeft. In een dergelijk geval wordt het embleem van de vroegere kring na de oude sterren geplaatst en de nieuwe sterren daarnaast op een achtergrond van de nieuwe kring. De oorspronkelijke randkleur wordt daarbij behouden. Indien men twee volledige studierichtingen afwerkt wordt de petrand gehalveerd in de twee kleuren van beide studierichtingen.
Art. 60: De kleur van de nieuwe ster of boulon (goud of zilver) heeft betrekking op de resultaten van het voorbije jaar. Indien iemand dus bijvoorbeeld niet voor al zijn vakken geslaagd is geweest, brengt hij een zilveren ster aan bij de aanvang van de nieuwe studies.
Art. 61. Voor het volgen van extra cursussen zoals taalcursussen bv. of het volgen van een voorbereidend jaar worden geen extra sterren of boulons geplaatst. Men mag nooit meer sterren of boulons hebben dan het aantal studiejaren, tenzij het gaat om een tweede, bijkorfende, volledige inschrijving. In dit geval worden deze sterren of boulons achteraan op de rand aangebracht, op een achtergrond van de faculteit van de tweede inschrijving. Indien men in een dergelijk geval geen examens aflegt moet de ster het volgende jaar opnieuw verwijderd worden. Na het afstuderen in een richting plaatst men het faculteitsembleem na de laatste ster. Dit om onderscheid te maken tussen een afgestudeerde en een laatstejaars.
Art. 62. De faculteitspet wordt eveneens gedoopt en dit volgens de tradities van de kring. Ten teken hiervan wordt in het midden van de voering een gaatje gebrand. Diegene die de pet doopt moet wel tot het bestuur van de kring behoren of prosenior van de kring zijn.
Art. 63. De klak kan volgens eigen smaak en volgens de tradities van de kring versierd worden met persoonlijke en symbolische elementen; deze opsommen valt echter buiten de bedoeling van dit reglement. (red. voor het gros van de verschillende pinnen zie het tablad klak.)
VII. Het Lint
Art. 64. Binnen de studentikoze kringen bestaan er drie soorten linten: het praeseslint, het praesidiumlint en het clublint. Enkel studentikoze kringen dragen linten. (red. LVSV en Jong-NVA VUB doen helaas deze traditie teniet door zelf ook linten te dragen zonder studentikoze etio te hebben.)
a) Het praeseslint
Art. 65. Dit is 2.10m lang en 12cm breed. Het wordt boven op de kledij over de rechterschouder gedragen, met het schild op de borst en toegeknoopt met gouden franjes op het einde. Het academisch jaar van het voorzitterschap wordt in een strookje op 1cm afstand van de bovenzijde van het schild in goud geborduurd. Indien men meerdere jaren praeses is worden extra strookjes geplaatst. Het wapenschild heeft de vorm van een heraldisch Vlaams schild, horizontaal aan het hoofd en
afgerond aan de voet. Op het schild worden geen benamingen aangebracht. De grootte is 10.5 cm op 9 cm. Er komt eveneens geen vermelding “praeses” of “‘senior” op vermits enkel de praeses een breed lint met schild draagt.
Art. 66. Het praeseslint van de facultaire kringen bestaat uit één kleur, de faculteitskleur (zie Art. 55). Alleen bij de Polytechnische Kring is het afgeboord met een 5mm breed zilveren randje, Het schild is in twee verdeeld van boven naar onder. Rechts als men ernaar kijkt, bevindt zich de Vlaamse Leeuw (zwart of sabel op geel of goud). Op het tweede veld bevindt zich het wapen van de Faculteit. Aan het hoofd bevindt zich een faas (horizontale band) met de Geuzen-kleuren: van boven naar beneden: oranje, blanje (wit), bleu (blauw).
Art. 67. Het praeseslint van een regionale kring bestaat uit twee of drie kleurenstroken. Het schild is gehalveerd of gekwadrateerd. Op de rechterkant ervan vindt men, op een veld, diagonaal de kringkleuren, de letters V, F en C (Vivat Floreat Crescat) in. éen pennentrek geschreven met ernaast de letterafkorting van de kring, gevolgd door een uitroepteken. Aan het hoofd kan eventueel een faas zijn met de kleuren van de kring en de geuzenkleuren.
Art. 68. Het praeseslint van een speciale kring (zoals SWAMP) is opgebouwd zoals bij een regionale kring, het schild echter zoals bij een facultaire kring maar met de Vlaamse Leeuw links
Art. 69. Het praeseslint van de hogeschoolkringen bestaat uit twee of drie kleurstroken. Het schild is gehalveerd of gekwadrateerd. Op de rechterkant ervan vindt men, op een veld, diagonaal de kringkleuren, de letters V, F en C in één pennentrek geschreven met ernaast de letterafkorting van de kring, gevolgd door een uitroepteken. Links vindt men het symbool van de kring. De faas is in de hoofdkleur van de kring en bevat de naam van de kring.
Art. 70. Een prosenior mag zijn lint blijven dragen, zelfs al wordt hij opnieuw praeses van een andere kring.
b) Het praesidiumlint
Art. 71. Naar de tradities van de kring kunnen er praesidiumlinten bestaan.
Art. 72. Het praesidiumlint is 1.50m lang en 9cm breed en is aan de uiteinden vastgenaaid. Het praesidiumlint bestaat uit dezelfde kleurencombinatie als het praeseslint. Op de borst, wordt het monogram van de kring en de naam van de kring geborduurd; onder het monogram de functie en erboven het jaar. Indien men meerdere jaren praesidium-lid is, worden de extra jaren bovenaan en de extra functies onderaan geborduurd.
c) Het clublint
Art. 73. Het clublint is bij de meeste kringen in onbruik geraakt, maar word toch vermeld. Het is slechts 1.20m lang en 27mm breed. De kleuren van het clublint zijn volgens de tradities van de kring. De anciens dragen hun lint over de rechterschouder, de schachtentemmer over elke schouder. Schachten dragen geen clublint. (red. Aan de VUB draagt enkel Boves Luci nog clublinten, hier dragen schachten het clublint over de linkerschouder. Dit gezien deze schachten dan al gedoopt zijn.)
VIII. Labojas en Toga
Art. 74. Ieder gedoopt lid van de kring heeft het recht een naar eigen smaak versierde witte labojas te dragen. (red. Soms kleuren de temmers van een kring hun labojassen in hun kleur eg. Solvay of Keps. Aan de ULB staat de traditie van het versieren van de labojassen verder, mede gezien deze labojassen niet blauw worden op hun dopen.)
Art. 75. De toga wordt enkel gedragen door de praeses, vice praeses en een derde bestuurslid (naargelang de kring de folkloreverantwoordelijke, de cantor of de doopmeester) van een studentikoze kring. Bij Polytechnic en Omega draagt het ganse bestuur een toga. Enkel de praeses blijft na zijn ambtstermijn, d.w.z. als hij prosenior is, nog een toga dragen. Een prosenior die praeses is geweest van verschillende kringen draagt de toga van zijn persoonlijke voorkeur. (red. Het is tegenwoordig de norm dat oud-togati hun toga kunnen dragen op de folkloristische evenementen, al isdit sterk afhankelijk van de generatie en kring.)
76: De toga is een enkellang rondom gesloten eendelig kleed, in de kleur(en) van het praeseslint. Eventueel wordt op de achterkant het embleem van de kring en op de voorkant de letterafkorting van de kring aangebracht.

Voorblad/Logo van de Codex Studiosorum Bruxellensis, de codex voor de folkloristische student onder de BSK en BSG koepels.
Conventies
- “T”: heeft betrekking op de tekst van een liedje
- “M”: heeft betrekking op de melodie van een liedje
- Het refrein van een lied staat steeds in cursieve letters gedrukt maar wordt enkel als dusdaning aangeduid wanneer verwarring mogelijk is.
- Het refrein dient na elke strofe herhaald te worden. Enkel afwijkingen op deze regel, zoals een onregelmatige herhaling van het refrein of veranderingen in de tekst van het refrein, worden expliciet aangeduid. Wanneer verwarring mogelijk is, werd eveneens de plaatsing van het refrein aangeduid.
- Info die betrekking heeft op het zingen van een lied staat italic en vet gedrukt.
- De liedjes staan alfabetisch en per taalstelsel geordend. Daarvoor komt nog een hoofdstuk clubliederen, evenals een hoofdstuk officiële liederen. Ook voor de clubliederen werd een alfabetische schikking gebruikt. De officiële liederen staan gerangschikt zoals ze op een cantus gezongen worden.
- Alfabetisch: de alfabetische rangschikking van de liedjes is opgemaakt aan de hand van het eerste woord van de titel van het lied. Wanneer het eerste woord van de titel van een lied een lidwoord is, wordt met dit woord geen rekening gehouden voor de ordening. Men gaat dan over naar het tweede woord, enzovoort. Ook voor de anderstalige liederen worden de lidwoorden overgeslagen voor de alfabetische ordening. Ter herinnering: Frans (“le”, “la”, “les”, “un”, “une” ); Duits ( “ein” en “der” en hun verbuigingen); Engels ( “the”, “an”, “a”); Zuid-afrikaans (“die”); Spaans (“el”); en alle afkortingen daarvan.
- Taalstelsel: men maakt een onderscheid tussen, in volgorde, Nederlandstalige, Franstalige, Duitstalige, Engelstalige en anderstalige liedjes. In dit laatste hoofdstuk vindt men al wat niet in de voorgaande hoofdstukken paste.
- Om folkloristische redenen werden in de oude VUB-codexen consequent de woorden “god”,”Jezus”, “christen”, etc. vervangen door “Geus” of een vervorming daarvan. In de BSK-codex gebeurde dit niet. Daar wij deze folklore hoog willen houden, hebben wij hier eveneens de nodige vervangingen doorgevoerd. Echter om redenen van originaliteit in de teksten, hebben wij, overal waar dergelijke substituties plaatsvonden de veranderde tekst in cursief gezet. Zodoende kan men zien waar onze versie afwijkt van het origineel.
- Informatie i.v.m. de tekeningen bevindt zich in een ander lettertype onderaan de pagina, of de pagina ernaast, als het om een tekening gaat die een volledige bladzijde inneemt.
Addenda
Er zijn binnen onze studentikoziteit ook een aantal gebruiken waarvoor geen reglementair kader bestaat buiten de zelfopgelegde afspraken.
Zo heeft men de gewoonte om op cantussen een pint te leggen op de codex. Codexen die onbeschermd achterblijven mogen dan ook ‘gestolen’ worden en aan de voorzitterstafel afgegeven worden. De praeses kiest dan een straf, typisch 1 punt opdat de codex teruggedronken wordt. Alternatief kan men een aantal pinten ter ‘penitentie’ op de codex plaatsen die de vergeetachtige comillito dan mag opdrinken eer deze codex weer van hem is. Belangrijk te onthouden is dat dit enkel binnen het studentikoze geldt. Codexen die op lokaal achterblijven of die men uitleent en zo kwijtspeeld vallen hier niet onder. Belangrijk is dan ook om het ludiek te houden. Codexen worden quasi altijd op een cantus teruggedronken.
Deze gewoonte om objecten te ‘stelen’ leent zich ook tot het stelen van studentikoze objecten zoals het schild van een andere kring, een vlag van een andere kring, de hamer, … Hier is het echter belangrijk om in gedachten te houden dat de ‘diefstal’ proportioneel en ludiek dient te blijven. Het schild van een kring stelen aan de hand van inbraak is ‘not done’. Is de kring echter vergeten de deur van het lokaal te sluiten is dit wel te verantwoorden. Hou het uiteraard ook redelijk. Indien een kring nood heeft aan een bepaald attribuut dien je deze dan ook in bruikleen terug te geven, opdat je de werking niet verstoord. Uiteraard dient de vergoeding in drank dan nog te volgen. Steel ook geen objecten met sentimentele waarden zoals aandenken aan overleden comillitones, gebruik je verstand. De gangbare prijs voor een schild/vlag is het aantal pinten dat men erop kan plaatsen, typisch te betalen door de kring die het schild moet terugdrinken. De grotere objecten worden door de kring als geheel teruggedronken, vaak samen met de ‘stelende’ kring, ter verbroedering. De hamer valt onder de verantwoordelijkheid van de praeses en wordt doorgaans dan ook door hem teruggedronken.
Een aparte kwestie zijn de persoonlijke attributen zoals de klak, het lint en de toga/labojas. Deze worden niet gestolen maar kunnen enkel gevonden worden, mede doordat de comillito in kwestie deze is kwijtgespeeld door bv. ondoordacht op TD rond te hangen of deze attributen aan Jan en alleman uit te delen. Ook hier geldt dat diefstal uit den boze is. Men trekt geen klak van een hoofd om deze vervolgens terug te laten drinken. Het uitlenen van attributen is echter op eigen risico, al geldt ook hier de regel dat dit ludiek dient te zijn en men dus geen labojas gaat lenen om deze dan terug te laten drinken. Togati drinken typisch het aantal pinten dat op de rand van hun toga past terug, bijgestaan naargelang het aantal pinten door 1-2 comillito die maximaal 1/10de van het totaal mogen helpen meedrinken. Labojassen kennen geen typische prijs, vaak drinkt men hier een aantal pinten voor, maar over de jaren is er geen standaard ontwikkeld.
Een lint gaat typisch voor het aantal pinten dat men over de lengte ervan kan plaatsen (een praeseslint is 2.10m lang dus deze lengte aan pinten bv.), ook hier bijgestaan door maximaal 1 comillito die slechts 1/10de mag opdrinken van het totaal. Wat de klak betreft zijn er verschillende regels naargelang de generatie, maar degene die de afgelopen jaren het meest courant was stelt dat een klak (zonder pinnen) 13 pinten waard is. Elke gewone pin is 1 pint waard, St-Ve pinnen en grote pinnen zijn 3 pinten waard en een pin symbool voor kernbestuur/doopmeester 5. Ook hier kan er iemand helpen drinken, wederom slechts maximaal 1/10de van het totaal. Gezien de hoeveelheid bij sommigen snel kan stijgen worden deze aantallen vaak niet gerespecteerd of gaat men over naar speciale ad fundums om het toch ludiek te houden. De prijs per pin geldt trouwens ook voor andere attributen zoals linten, toga’s en labojassen.
Nog een kleine bijzonderheid is het principe van de orde van de bizon. Dit is een running joke met verschillende versies, dus geen gevestigde orde, waar je alleen maar deel van kunt worden door initiatie door een ander lid van de orde. Om lid te worden dien je een aantal ad fundums te drinken, wordt je tien keer rondgedraaid en moet je een ros muntje achter je schouder werpen met je niet-dominante hand. Nadien moet je dit muntje zoeken. Indien je het terugvindt wordt je deel van de orde van de bizon en dien je een bizonpin aan de kant van je dominante hand op de klak te dragen. Vanaf dan mag je enkel nog met je niet-dominante hand bier drinken. Leden van de orde mogen, indien ze opmerken dat je toch met je dominante hand drinkt, je vragen om je pint ad fundum te drinken. De meeste leden zijn zat op TD eens aangesproken en hebben in hun onwetendheid toegstemd met dit concept…

De bizon/buffel pin in kwestie. Bron: Lijst met pinnen